Lenigheid: ondergeschoven kindje?
Echte krachtsporters hebben vaak weinig belangstelling voor lenigheid. Zij concentreren zich op kracht. Toch is lenigheid, net als kracht, uithoudingsvermogen, snelheid en coördinatie, een belangrijk onderdeel van je fysieke fitheid. Waarom? Wat is het belang van lenigheid? Is lenigheid te trainen? En kun je ook té lenig zijn?
  Lenigheid is het vermogen om bewegingen met een maximale
  bewegingsuitslag te maken. Wanneer je lenig bent (op de juiste
  plaatsen), kun je bewegingen op een functioneel gezonde manier
  uitvoeren. Stel je eens voor dat je met gestrekte benen voorover
  buigt. Je vingers reiken naar de grond. Met een lenig
  heupgewricht zal de flexie voornamelijk daar plaatsvinden. Zijn
  je heupen stijf, dan zul je meer je wervelkolom buigen; een
  houding die als minder wenselijk wordt beschouwd. Vooral
  schouder- en heuplenigheid zijn essentieel voor een gezonde
  manier van bewegen.
  Lenigheid is een eigenschap die met het ouder worden vaak rap
  afneemt. Bekijk eens een groep ouderen en je ziet het levende
  bewijs daarvan; ouderen ogen stijf en zijn dat vaak ook. Wanneer
  je aandacht besteedt aan je lenigheid, kun je dit proces gelukkig
  aanzienlijk vertragen.
  
  Geboren als
  slangenmens
  Nu is de een van nature leniger dan de ander. Niet iedereen is in
  de wieg gelegd om balletdanseres te worden. Erfelijkheid speelt
  een grote rol, maar is zeker niet allesbepalend. Externe factoren
  zijn bijvoorbeeld: de temperatuur van de omgeving (hoe warmer,
  hoe leniger), het tijdstip (ochtendstijfheid!), de leeftijd (hoe
  ouder, hoe stijver), het geslacht (vrouwen zijn leniger) en de
  inzet (gedrevenheid verlegt grenzen).
  Belangrijke ‘interne’ (anatomische) factoren zijn: het type
  gewricht, de botstructuur, de elasticiteit van het spierweefsel,
  de pezen, kapsels en banden van gewrichten en de huid, en het
  vermogen van de spier om te ontspannen en samen te trekken om zo
  de grootst mogelijke bewegingsuitslag te bereiken. Ook als je
  (te) veel lichaamsvet hebt of een enorme spiermassa, kan dat je
  belemmeren in je bewegingen en zo dus ten koste gaan van je
  lenigheid.
  
  Eenvoudige testjes
  Om een idee te krijgen van je eigen lenigheid zou je de volgende
  twee eenvoudige testjes kunnen uitvoeren:
  1. Ga zitten met gestrekte benen en reik met je handen naar je
  tenen. Dit is een maat voor de lenigheid van je onderrug,
  heupgewricht en achterkant van je bovenbenen.
  2. Breng je handen achter je rug. Eén hand gaat bovenlangs, de
  ander onderlangs. Probeer je handen tussen je schouderbladen weer
  samen te brengen. Dit is een maat voor de lenigheid van je
  schouders en bovenrug.
  Forceer jezelf niet als je deze testjes uitvoert. Wanneer je bij
  de eerste test je vingertoppen niet op je enkels krijgt en je
  handen elkaar bij de tweede test niet kunnen raken, is het
  misschien tijd om eens wat meer aandacht aan je lenigheid te
  besteden.
  Sinds een aantal jaren hebben de meeste fitnesscentra lessen in
  hun programma opgenomen die ruimschoots aandacht besteden aan dit
  onderdeel van de fysieke fitheid. Allerlei vormen van yoga, maar
  ook bijvoorbeeld Body Balance, zijn heel geschikt om je lenigheid
  te trainen.
  Het is niet logisch om fanatieke rekoefeningen te integreren in
  je krachttrainingssessies, omdat krachttraining zich juist richt
  op verkorting van de spieren. Misschien is het een idee om op de
  dagen zonder krachttraining een aantal rekoefeningen te doen
  (eventueel in combinatie met een cardio-training). Als je niet
  wilt rekken, kun je mobiliteitstraining overwegen.
  
  Mobiliteit
  Mobiliteit en lenigheid worden – net als flexibiliteit – vaak
  door elkaar gebruikt. Soms wordt met mobiliteit echter wel
  degelijk iets anders bedoeld dan met lenigheid. Mobiliteit
  betreft dan vaak gewrichten, lenigheid de spieren. De training
  van beide verschilt ook. De mobiliteit van je gewrichten kun je
  trainen door (rustige en gecontroleerde) heen en weergaande of
  ronddraaiende bewegingen te maken. Lenigheid (van de spieren)
  train je door rekoefeningen voor die spieren. Hierbij zoek je de
  uiterste positie op. (Meer over stretching lees je ook hier). Het
  verlies aan flexibiliteit met het klimmen der jaren heeft
  overigens meer te maken met een verlies aan mobiliteit dan met
  een verlies aan lenigheid. Daaruit zou je kunnen concluderen dat
  mobiliteitstraining zinniger is dan rekoefeningen voor je spieren
  als je wilt voorkomen dat je een stijve oudere wordt.
  
  Té lenig
  Lenigheid (of mobiliteit) heeft ook een keerzijde. Té lenig zijn
  (hypermobiel) is namelijk knap lastig. Voor de extreme variant
  hiervan bestaat zelfs een naam: hyperlaxiteitssyndroom of
  hypermobiliteitssyndroom. Mensen met dit syndroom hebben vaak
  last van luxaties (ontwrichtingen) en er kunnen allerlei nare
  complicaties optreden.
  Een milde vorm van gewone hypermobiliteit (zeker géén ziekte) is
  velen wel bekend: de zwakke enkel. Tal van mensen verzwikken hun
  enkels met enige regelmaat. Wanneer je in deze mate hypermobiel
  bent, is daar zeker wat aan te doen. Als één gewricht instabiel
  is, kun je specifieke spiertraining doen, tapen of een brace
  dragen. Wanneer al je gewrichten instabiel zijn, zul je het in
  intensieve training van je spieren moeten zoeken. Want in feite
  zijn je spieren de enige goed trainbare beschermers van je
  gewrichten. Train dan niet alleen op kracht, maar train ook je
  coördinatie. Er zijn tegenwoordig allerlei varianten van
  stabiliteitstraining (zie bijvoorbeeld Kien op je
  kern). Doe dat met een ruime blik; om zwakke enkels te
  verstevigen voldoet training van het onderbeen niet. Ook je
  rompspieren helpen om je enkels stabiel te houden!
