Eerherstel voor de kroket
‘Een kroket is gezonder dan u denkt.’ Onder deze verrassende kop verscheen er onlangs in de Volkskrant een bijdrage van de gerenommeerde professor in de voedingswetenschappen, Martijn Katan. De kop doet vermoeden dat er een belangrijke wetenschappelijke doorbraak is geweest. Eén die de hele voedingswereld op z’n kop zet. Want nog niet zo lang geleden moesten alle kroketten toch de wereld uit? Voedingswetenschappers zijn meesters in het schoppen van verwarring. Wat weten we nu eigenlijk écht? Over voeding… en over kroketten natuurlijk.
  Wanneer je de media al een tijdje volgt op het gebied van voeding
  en voedingswetenschap, ben je ofwel inmiddels volslagen in
  verwarring, ofwel gewapend met de nodige dosis scepsis. Want
  scepsis komt je in de wereld van de voedingswetenschappen wel van
  pas. Om de haverklap lees je spectaculaire berichten over
  vermeende onderzoeksdoorbraken. ‘Drop is gezond’, ‘appels moet je
  schillen’, ‘voedingsvezels voorkomen darmkanker’, ‘bètacaroteen
  behoedt rokers voor longkanker’, en ga zo nog maar even
  door.
  Wanneer je je voeding voortdurend aanpast aan de ‘nieuwste
  inzichten’, verandert je boodschappenbriefje bijna wekelijks. En
  dat is nog niet het ergste. De kans bestaat ook dat je hiermee,
  in alle onschuld, zelfs gezondheidsrisico’s loopt.
  Wetenschappers pronken natuurlijk graag met de resultaten van hun
  onderzoeken. (Wie niet?) Dat mogen ze ook, want ze verrichten
  goed werk. Maar van de consument vraagt dit wel een kritische
  houding. Niet alle onderzoeksresultaten zijn het waard om direct
  naar de dagelijkse voedingspraktijk te vertalen.
Onderzoek
  Veel berichten over voedingsonderzoek vinden hun oorsprong in
  epidemiologisch onderzoek. Dat wil zeggen: er is een verband
  gevonden tussen voedingsgewoonten en een bepaalde ziekte. Katan
  noemt in zijn stuk het
  kankeronderzoek van een kwart eeuw geleden. Onderzoekers vroegen
  toen aan grote aantallen kankerpatiënten hoe ze hadden gegeten
  voordat ze kanker kregen. Hun antwoorden werden vergeleken met
  die van gezonde vrijwilligers. Steeds bleken de kankerpatiënten
  minder fruit en groente te hebben gegeten dan gezonde mensen.
  Conclusie: het eten van fruit zou kanker voorkomen.
  Fantastisch!
  Maar of het verband tussen de fruitconsumptie en het voorkomen
  van kanker een causaal verband was, moest nog wel worden
  onderzocht. Meer zekerheid biedt een zogeheten prospectief
  cohortonderzoek. Tijdens zo’n onderzoek volgen wetenschappers
  jarenlang een grote groep (nog gezonde) mensen en ze kijken
  daarbij naar hun fruitconsumptie en het al dan niet ontstaan van
  kanker. Een interventiestudie biedt nog meer zekerheid. In dat
  geval laten wetenschappers een groep mensen een paar jaar veel
  fruit eten en vervolgens vergelijken ze die groep met een andere
  groep die weinig fruit eet. Interventiestudies zijn duur en
  betekenen in veel gevallen een einde aan de ontdekking die eerder
  met veel tamtam rondgebazuind is. Het brengt
  voedingswetenschappers vaak weer terug bij af en consumenten
  blijven in verwarring achter.
  Dat is ook precies wat er gebeurde met het onderzoek naar fruit
  en kanker. Het verband tussen die twee bleek veel zwakker dan
  eerder werd verondersteld. De meeste wetenschappers denken daarom
  nu dat fruit tegen de meeste soorten kanker weinig doet.
  Katan plaatst in zijn stuk ook vraagtekens bij menig ander
  verondersteld gezondheidsvoordeel van fruit. Dat het zou
  beschermen tegen hart- en vaatziekten of tegen griep is op z’n
  minst niet onomstreden. Fruit bevat weliswaar nuttige
  voedingsstoffen, maar, zo schrijft Katan, ‘niet alle, en ook niet
  sensationeel veel’. Katan: ‘Fruit is eigenlijk vooral goed om wat
  er niet in zit’ – veel calorieën. Hij noemt het een
  ‘onschuldig tussendoortje’. Maar dat geldt alléén als je er
  andere dingen voor laat staan.
De kroketten
Terug naar de kroketten. Maar liefst 92 procent van de Nederlanders eet soms, of vaker, een kroket. Ze happen jaarlijks al snel zo’n 350 miljoen kroketten weg. Voor al die kroketliefhebbers betekent het verhaal van Katan waarschijnlijk een bevrijding. Schuldgevoelens over hun ‘zondige’ gedrag hoeven ze niet meer te hebben, want de kroket is volgens Katan immers zo ongezond nog niet. Niet meer, in ieder geval. Sinds veel snackbars vloeibare olie gebruiken om in te frituren, bevatten kroketten geen (ongezonde) transvetzuren meer. Wel bevat een kroket ijzer en – vergeleken met een broodje kaas – minder (verzadigd) vet, minder calorieën en ongeveer evenveel vitamines.
Daar gáán me krekette!
  Is dit dus het baanbrekende nieuws dat de kop doet vermoeden?
  Nee. Katan houdt in zijn stuk alleen harde kennis over voeding
  tegen het licht. Kennis waarvan verondersteld kan worden dat die
  wetenschappelijk afdoende bewezen is. Lezing van Katan’s stuk
  doet weer eens beseffen hoeveel we eigenlijk nog niet
  weten over voeding. En, zoals hij zelf schrijft: ‘Dankzij de
  vooruitgang in de voedingswetenschap wordt vroeg of laat elke
  voedingswijsheid achterhaald.’
  Intussen doen we het met wat we wél weten – nu, op dit moment. En
  dat doen we zo goed mogelijk. Maar we zijn gewaarschuwd:
  conclusies trekken we niet te snel. Dus: obesitax, een belasting
  voor de vette bek? Welnee! Welke voedingsmiddelen zouden we dan
  extra moeten belasten? Wat is er, wetenschappelijk beschouwd, nu
  écht ongezond? Te véél eten: ja. Maar een kroketje zo nu en dan:
  dat moet kunnen! Daarom herintroduceren we gewoon een populaire
  oneliner uit de zestiger jaren. Naar Wim Sonneveld: ‘Daar gáán me
  krekette!’
